Geschiedenis Hasseltse Jenever

geschiedenis van de jenever in onze streken – en in Hasselt in het bijzonder

 

Vanaf de veertiende eeuw distilleerde men in onze streken wijn tot ‘aqua vitae’ of ‘levenswater’. De geneeskrachtige werking kon nog worden verhoogd door er allerlei zaden, kruiden en bessen in te laten weken. Deze treksels werden nogmaals gedistilleerd en noemde men medicinale wateren.

Wegens zijn euforie verwekkende eigenschappen werd het geneesmiddel al snel een genotmiddel, brandewijn genaamd. Toen de wijngaarden uit onze streken verdwenen, schakelde men over op het distilleren van bier. De korenbrandewijn werd zo populair dat men geen ommetje meer maakte via bier maar onmiddellijk een vergist graanbeslag ging distilleren tot graanjenever.
Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw werd jenever ook geproduceerd met melassealcohol uit de grote gist- en spiritusfabrieken.

Van levenswater tot brandewijn

Het distilleren van vloeistoffen was een uitvinding van de Arabieren. Deze Arabische kennis verspreidde zich in de loop van de veertiende eeuw over Europa via de universiteiten en de kloosters.

In onze streken is de oudste tekst waarin over het distilleren van alcohol wordt gesproken een manuscript uit 1351 dat in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel wordt bewaard. De tekst legt uit hoe je wijn tot een hogere alcoholgraad distilleert.

Het resultaat werd ‘aqua vitae’ of levenswater genoemd: zoals het levenswater in staat was de rotting van voedingsmiddelen te voorkomen, zou het ook ons leven kunnen verlengen en als geneesmiddel gebruikt worden voor de meest uiteenlopende ziekten. Men diende het druppelsgewijs in te nemen. Het drankje kon ook ‘den mensche droefheid’ doen vergeten en het maakte de ‘herten vro ende oec stout ende coene’. De euforieverwekkende eigenschappen maakten van het geneesmiddel aqua vitae in één eeuw een populair genotmiddel, brandewijn genaamd. Hiervan is de Franse benaming brandevin en het Engelse brandy afgeleid. 

Klaar bier

Een opeenvolging van misoogsten en de koudegolf die zich tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw liet gevoelen, deden de wijngaarden uit onze streken verdwijnen. De wijn diende te worden ingevoerd en werd duurder. Daarom werd overgeschakeld op andere lokale alcoholische dranken zoals mede, cider en bier. Vooral het troebele, onklare bier kwam hiervoor in aanmerking en men distilleerde er een ‘klare’ van. Tegen het einde van de zestiende eeuw werd korenbrandewijn zo populair dat men niet langer verschaald bier maar een vergist graanbeslag van gerst, rogge en mout ging distilleren.

17de en 18de eeuw: Hasselt ontloopt stookverbod en het jeneverstoken wordt onderdeel van een prille vorm van circulaire economie

In 1601 vaardigden de aartshertogen Albrecht en Isabella een plakkaat uit waarbij de productie en de verkoop van brandewijn uit graan, fruit en groenten in de Zuidelijke Nederlanden werd verboden. De overheid maakte zich immers zorgen over het overmatig brandewijngebruik en vond dat granen dienden voor het bakken van brood en niet voor het stoken van korenbrandewijn.

In Hasselt, dat tot 1795 niet tot de Zuidelijke Nederlanden maar tot het prinsbisdom Luik behoorde, mocht verder brandewijn gestookt worden. De productie kwam er pas echt goed op dreef tijdens de bezetting van de stad door een Hollands garnizoen in de periode 1675-1681. Onder hun invloed werd de Hasseltse jenever meer dan andere brandewijnen in België met allerlei kruiden, wortels, bessen, zaden, schillen en bladeren gearomatiseerd.

Men gebruikte bijvoorbeeld jeneverbes, anijs, karwij, venkel, angelicawortel, Sint-Janskruid, citroen- en sinaasappelschillen, koriander of zwarte bessen. De voorkeur ging echter uit naar jeneverbes omdat die ruim voorhanden was en geneeskundige krachten werd toegedicht. De variant met jeneverbes werd zo populair dat de oorspronkelijke benaming brandewijn in de verdrukking raakte.

Onder het Oostenrijkse bewind (1713-1794) werd het stoken van korenbrandewijn – behalve bij graanschaarste – weer toegelaten en zelfs gestimuleerd. Het was de overheid niet zozeer om de brandewijn te doen, dan wel om de spoeling. Dit residu werd immers als veevoeder gebruikt bij het overwinteren van het vee. De mest van de dieren werd op zijn beurt uitgereden op de velden, wat dan weer de graanoogst ten goede kwam. De stokerijen bevonden zich daarom doorgaans op een boerderij.

19de eeuw: de Industriële Revolutie en goedkopere grondstoffen doen de jeneverproductie en -verbruik boomen

In de negentiende eeuw bereikte de Belgische jeneverproductie ongekende hoogten. De Belgische stokers namen actief deel aan de eerste industriële revolutie. De stokers introduceerden vrij vroeg stoomgeneratoren en stoommachines, ze gingen werken met de stookkolom van Cellier-Blumenthal, waardoor men continu kon distilleren.

Nieuwe, goedkopere grondstoffen zoals suikerbieten, suikerbietmelasse, aardappelen, maïs en aardperen deden hun intrede. Tijdens het laatste kwart van de negentiende eeuw ontstonden in de grote steden gist- en spiritusfabrieken die op grootschalige wijze goedkope, neutrale alcohol produceerden.

De goedkope jenever leidde tot overmatig gebruik. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd er in België niet minder dan 9,5 liter jenever (aan 50 % vol) per inwoner en per jaar gedronken!

20ste eeuw: de Wet-Vandervelde luidt teloorgang van landbouwstokerijen in

Onder druk van de matigheidsbonden greep de overheid in. De Wet Vandervelde (29 augustus 1919) verviervoudigde de accijns. De landbouwstokerijen verloren hun bevoorrechte positie en moesten net als de industriële stokerijen een hogere accijns betalen. De openbare dronkenschap en de gevolgen ervan voor de volksgezondheid werden toen voornamelijk aan jenever toegeschreven. De jeneverstokers probeerden de achteruitgang in de jeneverconsumptie te compenseren door de productie van gezondheidslikeuren. Ze boorden een nieuwe consumentengroep aan: vrouwen.

De bekendste likeur is Elixir d’Anvers. Deze kruidenlikeur wordt sinds 1863 bereid door de Antwerpse likeurstokerij van de familie De Beukelaer. De oprichter stelde het recept op punt op basis van 32 verschillende planten- en kruidensoorten. De stokerij was eerst gevestigd op de Paardenmarkt in Antwerpen. De likeur werd snel bekend omwille van zijn goede digestieve en weldoende eigenschappen; hij werd ook tegen kolieken bij paarden gebruikt, een letterlijk paardenmiddel dus. 

De concurrentie van de goedkope industriële alcohol en de accijnsverhoging kwamen bij de landbouwstokers zwaar aan. Ze overleefden slechts dankzij de verkoop van vee en stalmest. De opkomst van de kunstmest en de concurrentie van de landbouwers die zich steeds meer op veeteelt gingen toeleggen, deed vele landbouwstokerijen hun deuren sluiten. Sommige stokers bleven in de branche en werden likeurstokers: ze kochten alcohol aan waarmee ze vruchten- en crèmejenevers en likeuren bereidden.

De ‘druppel’ die de emmer doet overlopen

Tijdens de Eerste Wereldoorlog nam de Duitse bezetter de koperen distilleerketels in beslag en gebruikte het koper om munitie te produceren. Na de oorlog hielden veel stokers het voor bekeken.

Toen in 1919 ook nog eens de wet Vandervelde werd uitgevaardigd die het schenken van gedistilleerde dranken in openbare plaatsen verbood en de verkoop slechts toeliet op voorwaarde dat men twee liter tezelfdertijd kocht. Voor arbeiders was dat onbetaalbaar en dus zakte de verkoop van jenever in elkaar.

Die aankoopdrempel was de aanzet tot een langzame daling van het jeneververbruik. Die neerwaartse spiraal werd nog in de hand gewerkt door de grote promotiecampagnes voor andere sterke dranken. In België bleven slechts drie grote stokerijen over: Filliers in Deinze, Bruggeman in Gent en Konings in Zonhoven. De rest werkt voort op ambachtelijke schaal.

Op het einde van de 20ste eeuw en in het begin van de 21ste eeuw kent de jenever – en de Hasseltse jenever in het bijzonder – ups en downs.

Hasseltse stokers verdwijnen nagenoeg tussen 1949 en ruwweg 2000: 

  • Vinckenbosch (stokerij gesloten in 1950)
  • Motmans (gestopt in 2004)
  • Notermans (in 1949 overgenomen door Fryns)
  • Looijenga (in 1977 overgenomen door Smeets)
  • Fryns (overgenomen in 1979 door Bruggeman)
  • Wissels (2005 —> Koen de Jans tot 2017)
  • Nolens (overgenomen in 1979 door Bruggeman)
  • Theunissen (overgenomen door Smeets)
  • Claes
  • Severy (1972 overgenomen door Fryns)
  • Nelissen
  • Leynen 
  • Smeets (in 2001 overgenomen door Konings)
  • Konings (2011 overgenomen door Bruggeman – La Martiniquaise ) 
  • Massy

Vooral na 2007 herleeft de Hasseltse jenever na de versoepeling van de wet-Vandervelde en het succes van de tv-reeks ‘Dae Smaak van De Keyser’.

Vanaf 2001 werd Smeets gestookt bij Konings in Zonhoven. Het Hasseltse jenevermerk Smeets wordt in 2011 verkocht aan Bruggeman – La Martiniquaise Benelux uit Gent.

In 2004 startten de schoonzonen van Massy, Peter Beerden en Ronny Wouters, met Hasseltse jenever te stoken, eerst in Zonhoven, later in Houthalen. Peter kocht onlangs zijn schoonbroer uit en houdt zich nu vooral met de productie van gin bezig.

In 2013 beginnen Peter Berx, Kris Vangrieken Danny Thijs en Michel Volckaerts met Hasseltse jenever te stoken in een hoeve aan de Oppenstraat in Stevoort. Disteelderij ’t Stookkot is er tot op heden nog steeds actief.

In 2017 opent Olivier Vanderlinden stokerij Vanderlinden in de stallen van een herenwoning aan de Luikersteenweg om er ook Hasseltse jenever te stoken.

In 2018 richt Michel Fryns, een van de nazaten van de oude jeneverdynastie Fryns, de Fryns Distillery Holding op en gaat hij met La Martiniquaise Benelux een joint-venture, United Hasselt Distillers, aan waarbij hij het jenevermerk Fryns van de Gentse disteelderij verwerft in ruil voor het mogen stoken van Hasseltse moutwijn voor Smeets-jenever in de gloednieuwe gebouwen van Fryns Distillery Holding aan Ekkelgaarden te Hasselt. Sindsdien wordt er daar dan ook opnieuw Fryns-jenever gestookt, naast de moutwijn voor de Smeets-distillaten. Sinds 2021 heeft Michel Fryns , zijn dochter, Céleste, als zijn rechterhand in de zaak opgenomen.

Er zijn dus momenteel 4 door de Koninklijke Confrérie van de Hasseltse Jenever erkende stokerijen die Hasseltse jenever produceren: Smeets (La Martiniquaise Benelux), Fryns, ’t Stookkot en Vanderlinden.